mindset professional moet veranderen

Psycholoog en relatietherapeut Gert Jan Kloens beweegt zich op het terrein van zorginnovatie en kwaliteitsontwikkeling, en ontwikkelde samen met zijn partner het volledig onlinehulpprogramma Verbeterjerelatie. Te midden van zijn eigen liefde- en relatiekwaliteitsbibliotheek vertelt hij PsychoPraktijk over zijn ambities voor de GGZ. ‘De mindset van professionals moet om en dat is een hardnekkig proces.’ 


PsychoPraktijk, 1-2015

In deze rubriek vertelt iemand uit de GGZ of de academische wereld over zijn of haar ervaringen. Carlie van Tongeren is auteur en journaliste.


U houdt zich bezig met zorginnovatie en kwaliteitsontwikkeling, onder andere in het netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz en het zorglabel InnovatieDuo. Welke verschuivingen zijn er momenteel gaande?

‘In de gezondheidszorg, en ook binnen de psychologie, zien we een verschuiving naar gezondheidsbevorderende elementen. Proactieve maatregelen in plaats van reactief acteren, zoals nu. Het gaat dan om de vraag: welke elementen dragen bij aan het welzijn van mensen? En niet om wat er is misgegaan en welke klinische klachten mensen hebben. In Groot-Brittannië is men ver met deze ontwikkeling, maar ook in Nederland zijn we druk bezig met het schrijven van preventief ondersteunende zorgprogramma’s. E-health speelt hierin een belangrijke rol.

Bij innovatie moet je niet alleen denken aan het verbeteren van zorgprogramma’s; het gaat veel meer om een andere manier van zorg verlenen. Het gaat om het destilleren van de inhoudelijke ingrediënten die maken dat een bepaald programma of bepaalde methode succesvol is. Scholenstrijd is wat dat betreft echt achterhaald; er zijn meer wegen die naar Rome leiden en er is geen evidentie om iets binnen je eigen school tot de norm te verheffen. Die ingrediënten kunnen we in de toekomst – mede dankzij techniek – veel meer modulair aanbieden, tot we een generieke, eclectische benadering te pakken hebben. Je kunt je voorstellen dat bij de ene cliënt vragenlijst A past en bij de andere cliënt vragenlijst B of geen vragenlijst. Of dat de een baat heeft bij voorlichting over slaapkwaliteit en de ander over communicatieregels. Met als doel om zo optimaal mogelijk de unieke fit te bewerkstelligen tussen wat de cliënt nodig heeft en wat wij als zorgverleners kunnen bieden.’

Welke factoren bemoeilijken zorginnovatie en kwaliteitsontwikkeling?
‘De bezuinigingen zijn gigantisch en zetten innovaties onder druk. Aan de ene kant helpen bezuinigingen om innovatief te zijn; je moet met minder geld dezelfde en misschien zelfs betere zorg leveren. Aan de andere kant maakt de nadruk op de economie dat we weinig tijd hebben voor het ontwerp van innovatieve oplossingen. Sinds de eerste veranderingen in 2008 is de administratieve last van praktijken enorm gestegen en dat houdt ons af van belangrijker dingen. Het overgrote deel van ons innovatieve werk is vrijwilligerswerk vanuit een intrinsieke motivatie van hulpverleners. Maar lang niet iedereen is natuurlijk zo gek om in zijn vrije tijd aan een app of handboek over liefdesrelaties te werken.

Binnen zorginstellingen moet het beleid van het management voor innovatie aansluiten op de werkvloer. Daar zit vaak een groot gat. Je hebt vanuit de werkvloer ambassadeurs nodig die snappen dat innovatie continu nodig is om goede zorg te kunnen waarborgen en dat we een serieus probleem hebben met de aankomende vergrijzing en het stijgend aantal kinderen met problemen. Daarbij zijn mensen veeleisender geworden en zoeken ze hulp voor levens- of identiteitsproblemen, die door de mensen zelf maar ook door behandelaren als psychische problemen worden bestempeld. Het leven is leuk, maar ook vaak niet leuk; daarvoor moet je in mijn ogen niet altijd meteen naar een professional stappen. Bovendien zouden mensen niet te lichtvaardig moeten denken over psychische diagnoses in hun medisch dossier. Er moet een onderscheid komen tussen leefstijlachtige interventies en dure, klinische zorg voor mensen die dat echt nodig hebben.

Daaraan zie je dat de economie en marketing de zorg zijn binnengekomen, en dat vind ik geen goede zaak. Alles rond economie maakt dat zorg veel afstandelijker wordt en dat mensen in lange diagnostiekstraten terechtkomen voordat ze op de juiste plek zijn. De organisatie van de GGZ kan eenvoudiger en goedkoper, onder andere door het heft meer in handen te geven van de cliënt zelf. Ik geloof dat het gros van de mensen prima in staat is de hulp te zoeken die ze nodig hebben. Daar moeten wij, maar ook beleidsmakers, meer voor openstaan.’

In welk opzicht kan e-health een bijdrage leveren?
‘E-health moet je zien als aanvulling, met een aantal grote voordelen. Zo kun je grote groepen mensen tegelijk bereiken. Bepaalde onderwerpen hebben betrekking op honderdduizenden mensen, die wij nooit allemaal in therapie kunnen zien. Bovendien is de drempel voor e-health lager bij schaamtevolle problematieken, zoals relatie- en sekstherapie in het algemeen en pornoverslaving in het bijzonder. Die laatste is een recent en groot probleem in de westerse wereld. Momenteel wordt er hard gewerkt aan een e-health-programma voor pornoverslaving en daar verwacht ik veel van.

E-health is ook een perfect middel om goede voorlichting te geven. Al is het alleen maar omdat je meer dan de helft van de inhoud van een gesprek kwijt bent op het moment dat je de deur uit loopt. De geheugencapaciteit van mensen is beperkt, zeker als er sprake is van emoties die hier, door de bank genomen, in hoge mate aanwezig zijn. Door slimme apps kunnen mensen dingen gelijk toepassen en ze kunnen ze ook een jaar later nog eens teruglezen, of vijf jaar later. Ik denk dat je daardoor de zelfredzaamheid en mogelijk compliance aan therapie kunt verhogen. Ten slotte kan techniek een belangrijke rol spelen bij terugvalpreventie door mensen scherp te houden, bijvoorbeeld door een eenvoudig mailtje of een signaaltje via een app.’

Wat is de rol van de professional in dit geheel?
‘De mindset van professionals moet om en dat is een hardnekkig proces. De traditionele hulpverlener – vaak de wat oudere garde – denkt nog steeds dat ingewikkelde gesprekken de oplossing zijn voor ingewikkelde problematieken, om het even negatief te verwoorden. En dat je daarvoor heel veel en heel lang gestudeerd moet hebben. Dat vind ik een misvatting en ik denk daar radicaal anders over. Onderzoek laat zien dat juist de jongere therapeuten, de midden twintigers, het heel goed doen. Ik vind het jammer dat zij door regelgeving en opleidingseisen moeilijk de gezondheidszorg binnenkomen; daardoor gaan talent en ook innovatiemogelijkheden verloren. Ik zeg vaak: relatietherapie is niet moeilijk. Daar hoef je geen vierjarige postacademische master voor te volgen. Daarom zijn wij bezig met de ontwikkeling van een master in vier dagen, die waarschijnlijk door de NCOI georganiseerd gaat worden.

Kijk, zo’n vijftien tot twintig procent van het therapieresultaat wordt bepaald door de methode, maar de rest zit ‘m in dat mysterieuze contact tussen hulpvrager en zorgverlener. De unieke fit tussen die twee gaat om: vertrouwen, herkenning, empathie, invoegen. Goed kunnen kijken wat de cliënt nodig heeft. Dat je dan veel weet over cognitieve interventies of bepaalde technieken zoals EMDR is mooi meegenomen; het is je gereedschapskist die je altijd bij je hebt.

Dat behandelaren niet zo enthousiast inspringen op e-health heeft ermee te maken dat het een van de vele veranderingen is die over ons heen vallen. Het zou goed zijn als behandelaren e-health niet zien als iets wat moet van bovenaf, maar als iets wat de kwaliteit van hun behandelingen kan verhogen. Je moet het als professional leuk vinden – of leren leuk vinden – om je kennis op een andere manier te gebruiken dan in een regulier therapiegesprek. Dat betekent soms wel omscholing of advies vragen aan jonge mensen in je omgeving en vooral: jezelf niet belangrijker achten dan je in werkelijkheid bent. Ik denk dat dit laatste regelmatig gebeurt, het is een beetje het narcisme van de professional. Terwijl de meeste veranderingen ontstaan door ogenschijnlijk gewone interventies.’

Welke andere tips heb je voor behandelaren om de kwaliteit te verhogen?
‘Het bijhouden van literatuur in ons vak is van een redelijk dramatisch niveau. Dus: neem goede vakliteratuur tot je en lees vooral het origineel. Er gaat een wereld voor je open als je origineel werk van belangrijke denkers leest; het verbreedt je perspectief en je gaat beter begrijpen waarom we doen wat we doen. Vrijwel niemand in psychotherapieland leest Plato (over Socrates) nog en dus kun je je afvragen: weten mensen wel waarom ze G-schema’s maken of de neerwaartse pijltechniek hanteren? En waarom het werk van Rogers belangrijk is voor klantgerichte therapie? Meer literatuur lezen – ook uit andere disciplines, zoals de filosofie en sociologie – zou de kwaliteit van ons vak enorm ten goede komen. Daardoor zou ook het gat tussen de universitaire wereld en de praktijk verkleind kunnen worden.’

Samen met uw partner Grethe van Duijn heeft u het volledig onlineprogramma Verbeterjerelatie opgezet, een bewerking van jullie reguliere behandeling. Is ‘gewone’ relatietherapie overbodig?
‘Niet altijd. Voor paren die het echt willen of nodig hebben, blijven we beschikbaar als vis-a-vis-therapeut. Maar voor de meerderheid van de stellen kun je er beter een APK-achtige instructie van maken dan zware relatietherapie. Onze app is gebaseerd op drie elementen die je ook terugziet in zorgprotocollen: diagnostiek, voorlichting en opdrachten. Je relatiekwaliteit wordt getest op belangrijke punten als individualiteit, intimiteit, realistisch perspectief en duurzaamheid. Daarna krijg je voorlichting in de vorm van tekstblokken. Vervolgens schrijf je een aantal dingen op over je relatie die je samen met je partner bespreekt, inclusief vervolgstappen en persoonlijke opdrachten. Daarna ontvangen beide partners ons handboek en veel stellen blijken dan al voldoende geholpen. Dat is het idee: we maken onszelf voor een deel overbodig en dat moet je durven. Dit type applicatie kan ook uitgebreid worden naar andere zorgdomeinen, zoals identiteitsproblematiek en stressstoornissen.’

Bij deze app hoort jullie boek ‘Alles over liefde en relatiekwaliteit’, dat onlangs is verschenen. Het schrijven was een behoorlijk proces.
‘Klopt. Mijn partner en ik hebben daar in totaal acht jaar of 35.000 uren werk in gestoken, ondersteund door meer dan vijftig geweldige collega’s. We krijgen vaak de vraag hoe we dat doen: samenleven, met onze zes kinderen, én samen werken. Heel belangrijk is dat je leert elkaars invloeden toe te laten op je eigen persoon en leven. Dat is lastig, ook tijdens dit schrijfproces. Het was een behoorlijke exercitie om het te schrijven. Dat het boek nu uit is en we goede recensies krijgen, is fantastisch. Het is een nagenoeg compleet handboek geworden waarin we al het beschikbare onderzoek hebben beschreven en op zoek zijn gegaan naar het geheim van paren met een goede relatie. Dan heb ik het over 2500 jaar geschiedenis, van Plato tot nu.

Met modern onderzoek, zoals hersenscans en hormoonanalyses, kun je uit die grote geschiedenis succesfactoren destilleren die relatiekwaliteit voorspellen. Heel belangrijk zijn de eigenschappen vriendelijkheid en geduld. Het geheim van een goede relatie schuilt vaak in gewone dagelijkse waarden: echtparen leren samen rummikuppen of een kop koffie drinken; zorgen voor meer aanraking en de televisie vaker uitzetten; samen de natuur in en de stilte opzoeken. Je hartslag gaat daardoor omlaag, je maakt meer contact, je ziet meer om je heen; daar kan geen psychotherapie tegenop. Kritiek, minachting en defensiviteit zijn daarentegen echte killers voor relatiekwaliteit.

Een goede relatie levert een enorme bijdrage aan de gezondheid en het welzijn van mensen: ze leven langer, zijn gelukkiger, minder snel ziek, herstellen eerder en ga zo maar door. Ik geloof dat als je mensen in een vroeger stadium iets kunt leren over het succes van intieme, duurzame relaties, je een fundamentele bijdrage kunt leveren aan een gezondere samenleving. Bijvoorbeeld in het eerste jaar van een relatie, of rond de eerste zwangerschap waarvan we uit onderzoek weten dat dan de grootste daling in relatiekwaliteit plaatsvindt. We weten van een aantal dingen dat ze positief werken, al blijft het een mysterie hoe liefde écht werkt. Ik denk dat we het wonder ook een beetje het wonder moeten laten en niet alles moeten willen (en kunnen) verklaren.’

Wat fascineert u persoonlijk aan innovatie, e-health en relatiekwaliteit?
‘Met elkaar uitvogelen wat de unieke werkzame factoren in de psychotherapie zijn, vind ik een uitermate interessante zoektocht. Het is niet zo dat ik gek ben van technologie – helemaal niet, zelfs. Een voorliefde voor technologie is geen voorwaarde om mee te gaan met e-health-ontwikkelingen. Het is een manier om de wetenschap te gebruiken om zorg te verbeteren.

Wat betreft liefde en relatiekwaliteit, ben ik van mening dat liefde het fundament is onder ons bestaan en dat een gelukkige, intieme relatie de basis vormt van een gezonde samenleving. Dan kan ik maar één ding doen: me keihard inzetten om anderen te helpen aan iets wat ik zelf al heb. Door de media worden we overspoeld met nieuws over relaties in negatieve zin: (v)echtscheiding, vreemdgaan, second love. “Wil je meer aandacht en spanning in je relatie? Kom dan naar second love”, las ik laatst op een groot billboard bij Schiphol. Vreselijk. Dat soort uitingen ondermijnen de gezondheidsbevorderende effecten van “gewone” duurzame relaties, en bovendien de sociale cohesie in de samenleving. Duurzaamheid is een mooi woord voor het milieu, vrede en de economie, maar voor relaties heeft het dringend een herwaardering nodig.’

Wie is Gert Jan Kloens?
Dr. G.J. Kloens (1965) maakt deel uit van InnovatieDuo, een zorglabel op het gebied van innovatie en zorgproducten, en is namens het NIP afgevaardigde voor het netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz. Hij is mede-praktijkhouder van Ichthus Groep in Katwijk en gespecialiseerd in liefde en relatiekwaliteit. In 2014 heeft Kloens de 100% e-health-applicatie Verbeterjerelatie.nl ontwikkeld en het bijbehorende handboek ‘Alles over liefde en relatiekwaliteit’ uitgebracht. Daarnaast is hij een van de initiatiefnemers van het Happy Couple Institute en doceert hij aan diverse (post)academische opleidingen en de Erasmus Universiteit. Kloens voltooide in 1984 de opleiding Klinische en Gezondheidspsychologie aan de Universiteit Leiden en promoveerde in 2005 aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift ‘Diagnostiek met vragenlijsten in de eerste lijn’. In 2003 ontving hij een professionele onderscheiding van het NIP.