familie therapie bondgenoot

Psychiater Willem Wenniger was de eerste supervisor van Aartjan Beekman tijdens zijn arts-assistentschap in de Valeriuskliniek in Amsterdam. Daarna was hij verkocht en koos hij ervoor ook psychiater te worden. Zo’n dertig jaar later ontmoeten de mannen elkaar voor een gesprek over die wondere beginjaren en de huidige ontwikkelingen. ‘Dertig jaar geleden zag Willem de familie al als bondgenoot.’


PsychoPraktijk, 1-2016

In de rubriek ‘De Held’ gaan mensen uit de GGZ in gesprek met iemand die hen inspireert. Carlie van Tongeren is auteur en journaliste.

Zelfstandig gevestigd psychiater Willem Wenniger en hoogleraar Psychiatrie Aartjan Beekman zijn geen onbekenden binnen de psychiatrie. Een afspraak maken is dan ook een logistieke uitdaging. We vinden één gaatje, woensdagochtend negen uur stipt, in de Domus Medica aan de rand van Utrecht, waar Beekman enige uren per week werkzaam is als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Het begint met een omhelzing en wordt bovenal een inspirerend weerzien.

Aartjan, waarom is Willem jouw held?
Aartjan: ‘Als erkend gewetensbezwaarde militaire dienst kwam ik totaal onervaren te werken in de Valeriuskliniek in Amsterdam. Willem was psychiater en hoofd afdeling ‘Opname vrouwen’, die hij net met veel elan omgevormd had tot een afdeling die familiegericht werkte, wat indertijd niet gebruikelijk was. Families kregen eigenlijk nog min of meer de schuld en gezinstherapie was een gevreesd en verguisd ding. Door Willem werd ik aan de hand genomen zoals je als jonge dokter aan de hand genomen moet worden. Hij deed dat op zo’n inspirerende wijze, dat ik daarna heb gekozen om psychiater te worden. Je ziet, Willem is een expressieve man, en ook in gesprekken met families liet hij merken wat hij ergens van vond, zonder daarbij grenzen te overschrijden. Dat was een heel andere attitude dan de dominante, bijna calvinistische manier waarop jonge psychiaters destijds werden opgeleid. Voor mij was dat een verademing, ik vind het niets om alleen maar stil te moeten hummen. Ik werk nu nog steeds samen met families van patiënten, op een soortgelijke manier, en dat gaat ook niet meer over. Er wordt ons psychiaters vaak verweten – en ik denk eigenlijk ook wel terecht – dat we families in de kou laten staan. Willem was een van de weinige mensen, voorlopers, om de familie als bondgenoot te zien en op volstrekt andere, respectvolle wijze met ze om te gaan.’

Willem, hoe kwam het dat jij destijds de familie al bij behandelingen betrok?
Willem: ‘Toen ik begon in de psychiatrie hadden we wat losse theorieën, maar die waren nauwelijks hard te maken en bevochten elkaar ook nog eens. Tijdens een kandidaatsassistentschap, waarin ik psychotische mensen volgde, en later in mijn werk als kinderpsychiater, had ik de scholenstrijd en machteloosheid gevoeld en met eigen ogen aanschouwd hoe belangrijk het gezin was. Daar wilde ik graag de vinger achter krijgen. In de Valeriuskliniek werd ik aangenomen, omdat ik openstond voor zowel de biologische als de systeembenadering. Ik kwam binnen als jonge hond, vastbesloten er iets van te maken, waarvoor ik ook alle ruimte kreeg. Bij de ernstig psychiatrische patiënten die we binnenkregen, gold voor mij dat iedere bondgenoot welkom was. Een andere reden was om mensen weer snel thuis te krijgen. Vroeger werden patiënten na zes tot tien weken overgeplaatst naar de periferie en ons doel was voorkomen dat mensen in het circuit van chroniciteit terechtkwamen. Dat kon zeker botsen, want een groot deel van de psychiatrie zag dat helemaal niet zo. Als een patiënt toch overgeplaatst moest worden, dan moesten wij aan die psychiaters uitleggen: “Nee, de familie komt mee, want dat zijn onze bondgenoten”.’

Hoe verliep jullie samenwerking/supervisie op de opnameafdeling?
Willem: ‘Aartjan was een jonge hond, een spons. Hij stond net als ik open voor verschillende zienswijzen en dat leidde tot vruchtbare discussies. Toen ik in de Valeriuskliniek ging werken, stelde ik als eis dat er een screenkamer moest komen. Zodat we gesprekken konden voeren met patiënten en hun naasten en iedereen die bij de behandeling betrokken was kon meekijken, zonder hinderlijk aanwezig te zijn. Jij hebt nog meegemaakt dat we dat hebben opgezet, nietwaar?’

Aartjan: ‘Ja, ik vond dat een perfecte manier om een opnameafdeling elan te geven. Een soort bindende visie waarbinnen verpleegkundigen, psychologen, psychiaters en vaktherapeuten samen konden werken met de patiënt. Nu we erover praten, krijg ik allemaal beelden terug. Het voelde vaak als een geweldige informatie-overload, zo veel prikkels tegelijk in een kamer met een jonge psychotische patiënt en diens familie, die met heftige emoties binnenkwamen en vol verwachting naar jou, de jonge dokter – onervaren op allerlei fronten – keken… Willem was de perfecte supervisor daarvoor. Ik denk dat er weinig supervisors zijn die zo veel tijd achter schermen hebben gezeten. Terwijl het juist een heel elegante manier is; de supervisor krijgt snel te veel invloed als je met z’n tweeën in een kamer zit.’

Willem: ‘Ik keek, dacht en voelde dan wel helemaal mee natuurlijk, en stuurde bij. Dan belde ik Aartjan met de telefoon op: “Vraag daar nog eens naar, dat snap ik niet.” Aartjan kon dan zeggen: “Mijn collega achter het scherm die begrijpt niet waarom u dat heeft toegestaan.” Dan kun je als het ware iemand introduceren die er toch niet is en waar de familie zich over kan opwinden: die man achter het scherm is gek! Zo krijg je weer beweging.’

Aartjan: ‘Willem nam je niet alleen aan de hand mee in de praktijk, maar ook door samen na te denken: wat gebeurt hier? welk patroon zie ik? Ik weet nog dat ik op een gegeven ogenblik opmerkte dat verstoorde rouw door het verlies van een van de ouders meer dan eens een rol speelde bij psychotische patiënten. Toen ik dat bij Willem aankaartte, zei hij: “Laten we er een artikel over schrijven”. En dat deed hij dan ook. Ik probeer nu als supervisor ook zo om te gaan met arts-assistenten en promovendi.’

Zit er ook een keerzijde aan de familie als bondgenoot?
Willem: ‘Het komt vaak voor dat gezinsleden uitgeput zijn. Dan kun je in de eerste plaats het gezin erkenning geven en de vraag stellen: moeten jullie dit wel op deze manier blijven doen? Die erkenning en het feit dat je het bespreekbaar maakt, geven in ieder geval lucht. Je moet hier altijd oog voor houden en ervoor waken dat je het niet nog verder verzwaart.’

Aartjan: ‘Net als jij zegt: je moet gevoelig zijn voor die signalen. Er zijn volgens mij twee heel simpele, maar ontzettend belangrijke vragen om te stellen: wat denken jullie dat er aan de hand is? En: wat moet er gebeuren? Mensen kunnen over het algemeen meer aan als ze weten dat er een fall-back is als het écht niet gaat. Als we maatregelen alleen maken vanuit bezuinigingsoogpunt en die fall-back ontbreekt, dan kan de belasting eerder te zwaar worden.’

Willem: ‘Dit is ook belangrijk voor behandelaren. Neem de FACT-teams. Dat werkt voor een selecte groep patiënten toch niet goed genoeg. Het is prettig dat je dan met een collega kunt overleggen die dezelfde taal spreekt en dat je de optie bed-op-recept achter de hand hebt. Het risico is dat die behoefte weer een eigen leven gaat leiden en dat je vervolgens een nieuwe kliniek hebt opgetuigd. Het blijft altijd balanceren, en dat lukt niet altijd.’

Wat zijn volgens jullie belangrijke ontwikkelingen in het vak geweest?
Willem: ‘De psychiatrie in Nederland op zich is niet veranderd, mensen zijn nog steeds in de war, somber en angstig. Alleen de patiëntenstromen in klinieken zijn meer gekanaliseerd, omdat er tegenwoordig eerder interventies worden gepleegd. Het arsenaal aan mogelijkheden om met elkaar te werken is bovendien veel groter geworden. Je kunt medicatie geven, verschillende technieken toepassen, het gezin erbij halen, de partner, kijken naar de geschiedenis of juist waar het naartoe gaat, meer Solution Focused-benaderingen. Dat vind ik zeker positief, tenminste als je het nog kunt overzien.’

Aartjan: ‘Dat geldt voor elk krachtig instrument, je moet het wel goed toepassen; met een gezin werken is enorm krachtig, maar je kunt er ook veel ongelukken mee maken. Als je ons vak vergelijkt met toen – twintig jaar geleden? Nee dertig, oude mannen al haha – dan gebeurt er nu veel meer. Aan de wetenschappelijke kant: kijk maar naar de resultaten van onderzoek, de hoeveelheid onderzoek, het aantal mensen dat promoveert. En aan de kant van professionele nieuwsgierigheid, want daar gaat het om: dat je nog altijd nieuwsgierig bent naar wat er met je patiënten gebeurt. De kwaliteit van ons vak is enorm verbeterd. Dan hoop je ook dat psychiaters trotser worden op hun vak, maar daar kan nog een hoop gewonnen worden. Zeker ook in onze communicatie richting de overheid, die zich sterk door ons laat informeren. Ik vind dat we binnen de psychiatrie nog veel last hebben van ‘Calimero’s’.’

Vroeger waren er wel minder strakke regels vanuit management en zorgverzekeraars.
Aartjan: ‘Gek genoeg helpt het ook als je een soort vastigheid hebt, een gemeenschappelijke taal en richtlijnen. Je kunt compleet overwhelmed raken door alle prikkels en theorieën. Daar is tegenwoordig gelukkig veel meer consensus over. We klagen allemaal geweldig vanwege de managers, productiedruk, bezuinigingen. Door managementingrepen hebben we minder ‘grijze tijd’, maar je kunt nog steeds een klimaat creëren waarbij je bevlogen supervisors hebt die jonge mensen het vak laten zien. Niet alleen technisch, maar ook dat het mooi is, dat je zelf bevlogen raakt. Neemt niet weg dat het nu wel lastiger is.’

Willem: ‘Een goed voorbeeld vind ik het Vincent van Gogh instituut dat nu is omgedoopt tot Topklinisch centrum. Ik vind het belangrijk dat er openheid bestaat voor verschillende zienswijzen en dat er werkelijk interesse is in wetenschappelijk onderzoek; de wens om te weten hoe het nu precies zit en dat je jezelf ook de vraag durft te stellen of je het wel écht goed begrijpt. De psychiatrie is wat dat betreft een mooi, maar ook moeilijk vak.’

Welke wensen hebben jullie voor de toekomst van de psychiatrie?
Willem: ‘Uitdaging is dat we voorkomen dat we alleen nog aan het meten zijn en niet meer toekomen aan het inzicht dat er iets positiefs uitkomt voor de mensen om wie het eigenlijk gaat – wat lastig is in een maatschappij die eigenlijk almaar wil controleren. Verder moeten we leren opnieuw te kijken naar wat er met mensen aan de hand is. Mensen behandelen, niet afzonderlijke ziekten of aandoeningen; mensen leren omgaan met hun aanleg of handicap en niet proberen ze te laten voldoen aan het plaatje van ‘de gezonde mens’ – die toch al niet bestaat. Moet je iemand van negentig met dementie wel volledig proberen te genezen van prostaatkanker, omdat dat nu eenmaal kan? Dat idee moet vorm krijgen in de gezondheidszorg, ook waar het de groep oudere ernstig psychiatrische patiënten betreft. Ik zie wat dit betreft wel een kantelpunt.’

Aartjan: ‘Wat ik merk in gesprekken met de overheid en zorgverzekeraars, is dat mensen die nooit met patiënten hebben gewerkt vaak een heel instrumenteel beeld hebben van een ingewikkeld procedé als een psychologische of psychiatrische behandeling. Een koekjesfabriek-idee. Het is lastig om die mensen echt een gevoel te geven van wat goede zorg is; dat daar productielijnachtige kanten aan zitten die je efficiënt of niet efficiënt kunt regelen, maar dat het er uiteindelijk om gaat een zinvolle ontmoeting te organiseren. Dan moet je het vakmanschap van de behandelaar en de wens van de patiënt het werk laten doen en terugtreden als overheid of verzekeraar. Het is mijn missie als voorzitter van de NVvP om te zorgen dat we die partijen zogezegd buiten de deur houden. Paradoxaal genoeg moet je ze daarvoor juist meenemen. De beste manier om dat te doen is om families het verhaal te laten doen. Ik denk zeker dat families hiervoor openstaan. In andere takken van de geneeskunde, zoals de oncologie, gaat dat beter. Dat werkt veel krachtiger dan wanneer wij psychiaters zeggen hoe belangrijk ons werk is.’

Wie zijn Willem Wenniger en Aartjan Beekman?
Willem Maillette de Buy Wenniger is zelfstandig gevestigd psychiater en psychoanalyticus sinds 1980. Van 1984 tot 1995 was hij hoofd opname van de Valeriuskliniek in Amsterdam. Wenniger heeft verschillende bestuursfuncties gehad voor regionale en landelijke psychiatrische verenigingen, waaronder voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse. Sinds drie jaar werkt hij (parttime) bij Emergis, GGZ Zeeland. Hij is als vrijwilliger verbonden aan de Psycho Social Care Unit van Artsen Zonder Grenzen.

Aartjan Beekman (1958) is hoogleraar Psychiatrie, hoofd afdeling Psychiatrie van het VUmc en lid van de raad van bestuur van GGZ inGeest in Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in de behandeling van en (epidemiologisch) onderzoek naar depressieve stoornissen. In 1996 promoveerde hij cum laude en in 2003 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de VU. Beekman is sinds 2012 voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).